Check! Na precies drieënvijftig minuten en dertig seconden zit de monsterklus erop. Dat is nota bene vijf en een halve minuut sneller dan het origineel. Aidan Roberts en Daniel Holdsworth maken van Mike Oldfields Tubular Bells niet alleen een muzikaal hoogstandje, maar ook een fysieke uitputtingsslag. Alsof het om een race tegen de klok gaat. Twee mannen die blootvoets door het landschap van de Tubular Bells spurten.
Mike Oldfield had het in de vroege jaren zeventig maar makkelijk: in alle rust nam hij de instrumenten één voor één op en monteerde de boel in de studio. Zonder voorgeprogrammeerde kunstgrepen brengen de Australische vrienden Roberts en Holdsworth de gecompliceerde millionseller naar het theater. Alles live gespeeld, door twee personen.
Samen proberen ze de destijds zo gewaagde collage van folk, progressieve rock en avant-garde exact te laten klinken als op de plaat. En dat betekent, dat de heren gitaren en toetsen tegelijk moeten bespelen en sprintjes moeten trekken naar drums of de centraal opgestelde buizenklokken. Gestruikel over snoertjes, sprongetjes over standaards – zonder dat het slapstick wordt, zijn de twee constant in de weer om de ultieme opdracht te volbrengen.
Het is daarom prijzenswaardig dat de muziek centraal blijft staan. Er vinden geen afleidingsmanoeuvres plaats. Videoprojecties, rookgordijnen of uitbundige lichtplannen blijven achterwege. Voor je ogen ontrafelt zich in alle helderheid het geheim van de Tubular Bells. Part One, met het befaamde en vaak geciteerde openingsthema en het ingenieuze basloopje, krijgt een nagenoeg identieke uitvoering, terwijl Part Two iets vrijer wordt benaderd. Want waar zijn op het album die kazoo en drumsolo te horen? Het zijn echter minuscule interpretaties in een groots en baanbrekend standaardwerk.
Gezien: Voorveghter Hardenberg 19/3
Nog te zien: Apeldoorn 22/3, Zwolle 8/4, Steenwijk 9/4