Al meer dan een halve eeuw is Ian Anderson het onbetwiste middelpunt van de legendarische rockband Jethro Tull. De energie is er nog steeds, net als die iconische één-been pose.
Zo nu en dan krijgt Ian Anderson oude filmfragmenten onder ogen. Opnames van Jethro Tull, eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Meer dan vijftig jaar geleden. Een jonge Anderson maakt expressieve bokkensprongen of staat minuten lang op een been. Een wildebras met een gigantische haardos die zingt en speelt op z’n dwarsfluit.
“Als ik die beelden terugzie, denk ik: nou, dat ziet er behoorlijk energiek uit”, vertelt Anderson aan de telefoon. “Toen ik een twintiger was ging dat vanzelf. Ha, ik was beweeglijker dan Mick Jagger in die tijd. Maar vergeet niet dat shows toen drie kwartier duurden, dat was makkelijk vol te houden. Nu spelen we twee uur. Kun je je dat voorstellen: twee uur lang zingen, fluit spelen en rondrennen? Als 75 jarige? Waarschijnlijk is het de reden dat ik de enige ben die dit doet. Tot op de dag van vandaag.”
Een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken. Het perfecte adagium voor Ian Anderson. Sinds de oprichting van Jethro Tull is hij het epicentrum van de band. Van de oorspronkelijke bezetting is alleen hij nog over. In wisselende samenstellingen is de band constant op pad. Jaar in, jaar uit. Ook nu trekt de Tull-karavaan weer door Europa. Ditmaal onder de noemer Jethro Tull – The Prog Years.
Naast de liveshows is Anderson ook onverminderd actief in de studio. Niet voor niets is hij deze ochtend al vroeg in zijn Londense opnamekot te vinden. Dit jaar is het album The Zealot Gene verschenen en in april volgend jaar moet alweer de opvolger in de platenbakken liggen. Daarmee onderscheidt hij zich van zijn generatiegenoten, die over het algemeen het studiowerk laten voor wat het is.
“Ik hou van het creatieve proces in de studio. Je weet nooit welke kant het op gaat. The Zealot Gene is een echt progrock album geworden, hoewel er ook akoestische elementen in zitten. De dwarsfluit blijft een belangrijke rol spelen in het geluid van Jethro Tull. Eigenlijk had de volgende plaat een instrumentaal album moeten worden. Maar het pakte anders uit, ik heb toch weer teksten toegevoegd. Wederom is het resultaat pure progrock.”
En dat terwijl Jethro Tull als blues-georiënteerde formatie de eerste schreden zet. “Als tiener was ik geïnfecteerd met de blues”, blikt Anderson terug. “Ik keek op tegen die zwarte Amerikaanse bluesmuzikanten en probeerde ook iets in die richting te doen. Maar ik kwam al snel tot de conclusie dat ik hun niveau nooit zou bereiken. Wat ik deed was imitatie. Ik voelde me een charlatan. Daarom moest ik op zoek naar wat anders, een genre dat niet bestond. Iets dat later de naam progressieve rock zou krijgen.”
Met een extravagante mix van blues, jazz, klassieke muziek, folk en rock zet Jethro Tull zich prominent op de kaart. Onweerstaanbare klassiekers als Bourée, Locomotive Breath, Aqualung en Thick As A Brick zijn het gevolg. Complexe muziek, met als kers op de taart die theatrale performance van de frontman.
“Ik heb het mezelf niet makkelijk gemaakt in al die jaren”, grinnikt Anderson. “Maar serieus, wat ik doe is niet eenvoudig. Ik maak gecompliceerde muziek. Met wisselende tempo’s, intervallen, experimenten en improvisaties. In de studio gaat dat allemaal soepel en harmonisch, maar op het podium is het een ander verhaal. Je moet aan zoveel dingen denken: muzikaal moet het kloppen, maar ook de entourage eromheen. En dan ook nog zingen en de fluit bespelen.”
En dat als het kan op één been. Het is een pose die hij zich ooit eigen heeft gemaakt en klassiek is geworden. “Het vergt steeds meer concentratie. Mijn evenwichtsorgaan is goed, maar het lukt me alleen als de belichting stabiel is. Met de lichttechnicus spreek ik van tevoren een moment af wanneer ik op een been ga staan. Lichteffecten zijn dan uit den boze.”
Hoewel zijn conditie uitstekend is (“Ik voel me een stuk beter dan pakweg vijf jaar geleden”), merkt Anderson wel dat de jaren beginnen te tellen. “Ik ben zo flexibel als elastiek. Voorovergebogen kan ik de grond raken met platte handen. En gestrekte benen, hè. Stem-technisch gaat het ook nog, maar na je vijftigste wordt het lastiger. Een echte rockzanger ben ik nooit geweest. Ik heb een lage bariton en zit qua stem tussen Bing Crosby en Frank Sinatra in. Mijn hoogste noot zit in Locomotive Breath en ja, daar moet ik live echt m’n best voor doen.”
Een tegenvaller is de diagnose die hij enkele jaren geleden heeft moeten incasseren: de longziekte COPD. “Klopt. Gelukkig bleek dat achteraf mee te vallen: het was geen COPD, maar een milde vorm van astma. En die heb ik met behulp van medicatie goed onder controle. Volgens mij komt dat longprobleem door het gebruik van rookmachines in de jaren zeventig en tachtig. Die rook was funest voor je longen, het was gewoon gif. Ik heb ze in de ban gedaan, bij mij al jaren geen rookmachines meer. Net als roken zelf trouwens, daar ben ik al jaren geleden mee gestopt. Ik houd het nu bij een goed glas whisky. Ook beter voor mijn keel.”
Jethro Tull – The Prog Years. Te zien: TivoliVredenburg Utrecht 1/12, Muziekcentrum Enschede 3/12, 013 Tilburg 4/12