Hoe groot is de kans dat je als vluchteling, bivakkerend ergens aan de randen van de Sahel, een plaat kunt opnemen met de heren van de Stones? Eén op een miljoen? Wellicht nog kleiner. Toch is het Omara ‘Bombino’ Moctar overkomen.
Zeven jaar geleden nam de Amerikaanse saxofonist Tim Ries – die eerder met The Rolling Stones had getoerd – een plaat op met Stonescovers in uitheemse, jazzy sferen. Bombino werd gevraagd het nummer Hey Negrita door een woestijnblues-marinade te halen. Charlie Watts was niet te beroerd het ritme mee te tikken en Ronnie Wood nam voor die gelegenheid de pedalsteel partijen voor zijn rekening. En jawel, geheel tegen zijn principes in, schikte Mick Jagger zich in een dienende rol als mondharmonicaspeler.
Bombino was op dat moment een opkomend gitarist die al een heftig leven als Toearegvluchteling achter de rug had. Meer dan eens had hij zijn geboorteland Niger moeten ontvluchten. Tijdens zijn tienerjaren zag hij videobanden van snarenkillers als Jimi Hendrix en Mark Knopfler, waarna hij eindeloos oefende op een gitaar die hij van een familielid annex medevluchteling had gekregen. De herder die overdag zijn kudde over de gortdroge vlakte in Libië leidde, speelde ‘s avonds voor een handvol dorpelingen de sterren van de hemel. Met zijn warme melange van mystieke woestijnblues en westerse rock ontpopte Bombino zich tot een welkome afleiding in desperate omstandigheden.
Toearegbands als Tinariwen en later Tamikrest hadden de grenzen geopend voor de bezwerende bluesvariant uit Noord Afrika. Ook Bombino sloeg zijn vleugels uit en zijn debuutalbum Agadez trok de aandacht van Dan Auerbach van de succesvolle indierockband The Black Keys. Hij produceerde Bombino’s tweede plaat Nomad, een rauwe bundeling van repeterende rock en traditionele volksmuziek.
Bombino is te zien: Burgerweeshuis Deventer, zondag 6 december.